-
Vorige
Het levend monogram
Ida Gerhardt
1955 -
Volgende
De donkere kamer van Damokles
Willem Frederik Hermans
1958
Zoals de Nederlanders Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Hans Andreus en Remco Campert gooide Claus de heersende poëtische conventies in de poëzie radicaal over boord. Door de overwegend dierlijke en plantaardige beeldspraak, het pulserende ritme, de vrijheidsdrang, het vitalisme en de verheerlijking van de seksualiteit die uit deze gedichten spreken, was en is dit uitgesproken vernieuwende poëzie die een beroezende leeservaring oplevert.
De beelden in De Oostakkerse gedichten verbinden de meest uiteenlopende elementen met elkaar. De eerste lezers van deze bundel meenden dan ook dat die beelden voornamelijk spontaan, associatief of klankmatig tot stand gekomen waren, in het verlengde van het surrealisme. Later bleek evenwel dat – voor wie het wil zien – heel veel van de schijnbaar intuïtieve gedichten vol verwijzingen zitten naar (klassieke) literatuur, van Dante en William Blake tot Karel Van de Woestijne en Paul van Ostaijen. Claus hanteert in deze bundel dus een werkwijze zoals T.S. Eliot dat deed in The Waste Land, zodat De Oostakkerse gedichten veeleer in de traditie van het modernisme geplaatst moeten worden.
Maar al verrijkt de kennis van die allusies ongetwijfeld de betekenis van deze gedichten, wat de leeservaring zo indringend maakt is het perfecte samenspel, de veelzijdige stuwing van beeld, klank, zinsbouw en ritme. Uitdrukkelijker dan de meeste andere poëzie is die van Claus er een van gelijktijdigheid, van ruimtelijke uitbreiding en kwalitatieve uitdieping van het belevingsmoment. In de samenscholingen van bepalingen, omschrijvingen en kwalificeringen worden de contradicties en de elkaar verhullende lagen van de ervaring prijsgegeven, afgepeld en geopend.
De eerste cyclus, ‘De ingewijde’, bevat gedichten als ‘De regenkoning’, ‘De moeder’, ‘Een vader’ en ‘Een maagd’, waarin de (freudiaanse) relatie met de ouders centraal staat. Die relatie wordt vaak uitgedrukt via allusies op vegetatiemythen en initiatieriten die door de Schotse antropoloog J.G. Frazer zijn beschreven in The Golden Bough. Zo wordt de oedipale thematiek vermengd met oerverhalen over leven en dood en uitgebeeld aan de hand van mythologische personages zoals de regenkoning – een vruchtbaarheidssymbool – of de sater Marsua, die een tweestrijd met de God Apollo aangaat.
Op die manier schept Claus een beeld van een beklemmende wereld. ‘Vrij is de zanger niet’, zo heet het in ‘De zanger’. Het katholiek-burgerlijke milieu, met zijn taboes, heimelijkheden en onderdrukte seksuele verlangens, wordt als verstikkend ervaren. Een mogelijkheid om daaruit los te breken is de ongebreidelde beleving van de seksualiteit. Die wordt in de tweede reeks, ‘Een vrouw’, beschreven als een dierlijk en lichamelijk spel dat extase kan bieden maar ook het gevaar inhoudt van zelfverlies. De derde cyclus (‘Het klemwoord: huis’) beschouwt de relatie met de vrouw, die in de tweede reeks nog de ontsnapping leek, als een nieuwe vorm van gevangenschap. Vier prozagedichten, waarin het thema van het afscheid centraal staat, sluiten de bundel af.
De Oostakkerse gedichten zijn heel invloedrijk gebleken. Bijna alle dichters die in Vlaanderen na Claus debuteerden hebben op een of andere manier hun positie tegenover hem moeten bepalen, van Herman de Coninck tot Jotie T’Hooft en van Roland Jooris tot Dirk van Bastelaere. In de literatuurstudie gaf de bundel dan weer aanleiding tot tal van publicaties, en ook de lezers krijgen er maar niet genoeg van. Dat blijkt uit de talrijke herdrukken die het boek heeft gekregen, wat zeer uitzonderlijk is voor een dichtbundel.
Op deze pagina vind je audio- en videofragmenten over Hugo Claus en De Oostakkerse gedichten.
Meer weten?
Het Hugo Clauscentrum van de Universiteit Antwerpen verzamelde een schat aan informatie over de auteur.
Ook het Letterenhuis biedt heel wat informatie over de schrijver en zijn werk.
Voor wie in de klas aan de slag wil met 'De oostakkerse gedichten' is er deze lespresentatie van Prof. Kevin Absillis (UAntwerpen).
Voor de leraar:
De zeldzame tweede druk uit 1956, met het stofomslag van Karel Beunis
'Nota's voor een Oostakkerse cantate', zes pagina's uit het tijdschrift 'Tijd en Mens' (december 1953) met handgeschreven correcties voor de latere bundel 'De Oostakkerse gedichten'
Hugo Claus voor een muurschildering van Asger Jorn, Predikherenlei, Gent (1957)