Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

De Oostakkerse gedichten

Hugo Claus
Canon 2025 1955, poëzie

Toen Hugo Claus (1929-2008) in 1955 de bundel De Oostakkerse gedichten publiceerde, had hij, ondanks zijn jeugdige leeftijd, al een indrukwekkend oeuvre bij elkaar geschreven. Dat omvatte ondertussen klassiek geworden romans als De Metsiers (1950) en De Hondsdagen (1952), maar ook theaterteksten, korte verhalen, essays en diverse dichtbundels. Daarbij gold Claus van meet af aan als een uitzonderlijk literair talent. 

Tegelijk stond hij bekend als een hoogst controversiële auteur door de manier waarop hij tegen heilige huisjes schopte. In zijn werk moesten de katholieke godsdienst, het Vlaamse conservatisme, de burgerlijke moraal en de maatschappelijke heropbouw na de Tweede Wereldoorlog het zwaar ontgelden. 

Ook literair was Claus voor alles een vernieuwer. Uit afkeer voor de versleten klassieke literaire recepten zocht hij aansluiting bij het modernisme en de internationale avant-garde.  

Dat gold zeker ook voor zijn poëzie. Al snel gooide Claus de traditionele voorschriften inzake strofebouw, rijm en metrum overboord. Een belangrijke factor daarbij was zijn kennismaking met de Nederlandse experimentele Vijftigers en de kunstenaars van de Cobra-groep. Voortaan schreef hij gedichten die gebaseerd waren op (klank)associaties, een irrationele beeldentaal en een bezwerende ritmiek. In plaats van de klassieke vergeestelijking (met de zintuigen als het vertrekpunt voor een dieper begrijpen) kwam een lyriek waarin lichamelijkheid en spontaneïteit centraal staan.

Oostakker: symbool van bekrompenheid en onvruchtbaarheid

Bij zijn verschijning werd de bundel De Oostakkerse gedichten door vrijwel alle critici in Noord en Zuid beschouwd als een absoluut hoogtepunt van de experimentele poëziepraktijk. Claus werd zelfs uitgeroepen tot ‘de keizer van de Vlaamse experimentelen’, de evenknie van Lucebert. Een eerste versie van de bundel was trouwens, onder de titel ‘Nota’s voor een Oostakkerse cantate’, gepubliceerd in het Vlaamse experimentele tijdschrift Tijd en Mens, waarvan Claus een van de redacteurs was. De bundel kende een aantal herdrukken, in latere verzameledities, maar ook als afzonderlijke uitgave. Daarbij bracht de auteur meermaals wijzigingen aan, zowel in de afzonderlijke gedichten als in de opbouw van het geheel.

De titel verwijst naar het Oost-Vlaamse bedevaartsoord Oostakker, waar Claus een tijdlang met zijn ouders woonde. Het dorp staat symbool voor de bekrompenheid van het landelijke Vlaanderen, geheel in de ban van de katholieke godsdienst en de ouderlijke terreur. De dichter verbindt die autobiografische achtergrond echter nadrukkelijk met een archetypische dimensie. Oostakker is bij uitstek het prototype van een onvruchtbaar en verdord landschap, het gevolg van oorlogen en een gedegenereerde samenleving waaruit alle vitalisme is gebannen. Claus maakt in dat verband gebruik van de magistrale verzameling mythen en riten die de Britse antropoloog James Frazer heeft samengebracht in The Golden Bough (1890, een cultboek voor tal van schrijvers). In Frazers studie hangt de onvruchtbaarheid van de aarde samen met de oude, impotente natuurgod, die weigert zijn plaats af te staan tot hij door een opvolger (vaak zijn zoon) wordt vermoord. Tal van beelden in Claus’ bundel alluderen op die mythische structuur, die hij verbindt met de oedipale tegenstelling tussen de wrekende vader en de vruchtbare moeder.

Claus’ Oostakker is desolaat en vijandig, de mensen zijn gedegenereerd door ziekte, oorlog en verval, ze zitten hopeloos gevangen in hun tijdelijkheid en hun geschiedenis. De woeste natuurkrachten hebben vrij spel. De tirannieke vader verschijnt als een cynische god die zijn mismaakte schepping gadeslaat. De moeder wordt voorgesteld als de incarnatie van Moeder Aarde, en de geboorte wordt verbeeld als een aardbeving en een vulkaanuitbarsting, als een onherroepelijke vervreemding. Het lyrische ik kan niet ontsnappen aan die apocalyptische, posthumane wereld, want ook de dichter is gedetermineerd door zijn biologische, maatschappelijke en biografische geschiedenis. Hij mag zichzelf dan wel beschouwen als een ‘ingewijde’ die overal symptomen van de ondergang onderkent, zijn taal is een onbegrijpelijk orakel. Ook hij zit immers gekluisterd in zijn eigen lichaam. Daarenboven is hij zich als geen ander bewust van de rampzalige gevolgen van zijn tijdelijkheid. Hij raakt niet los van het verleden, en de toekomst brengt weinig anders dan onheil en dood.

De illusie van dierlijke en seksuele vrijheid

De enige ontsnappingsroute uit die impasse is de roes van het ogenblik, het lamleggen van het bewustzijn. Het is de fantasie van een dierlijk bestaan, waarvan de seksualiteit het ultieme voorbeeld vormt. Alle besef van de wereld en de tijd valt weg, en de drift is één ontlading van passie en energie, een breken, een buigen en barsten. Geen van beide partners komt echter ongehavend uit die confrontatie. Daarenboven gaat het enkel om een fantasie, die niet bestand is tegen de realiteit en de doem van de tijd. De absolute vrijheid is een illusie, ook literair. De dichter is immers evenzeer gebonden door het arsenaal van zijn voorgangers, want alles is al wel gezegd. Zijn ‘spontane’, ‘oorspronkelijke taal’ is een lappendeken van reeds bestaande beelden en motieven. 

De Oostakkerse gedichten bevatten inderdaad tal van verwijzingen naar andere schrijvers, net zoals T.S. Eliot in The Waste Land (1922) fragmenten van anderen had verwerkt. In die zin is de bundel zowel een hoogtepunt als een eindpunt van de experimentele poëzie. 

De bezwerende toon en de irrationele beeldentaal van Claus’ gedichten zijn een model geweest voor tal van dichters tot vandaag. Van Jotie T’Hooft tot Peter Verhelst, Charlotte Van den Broeck of Elvis Peeters, Claus blijft irriteren en inspireren. 

  • Meer lezen
    • Het Letterenhuis biedt heel wat informatie over de schrijver en zijn werk. Het verzamelt de werkhandschriften van onder meer De Oostakkerse gedichten.
    • Ook het Hugo Clauscentrum van de Universiteit Antwerpen verzamelde een schat aan informatie over de auteur.
    • Een uitstekende bespreking van de bundel schreef Paul Claes voor het Lexicon van literaire werken.
  • Voor de leraar

    Voor wie in de klas aan de slag wil met De Oostakkerse gedichten is er deze lespresentatie van Prof. Kevin Absillis (UAntwerpen). 

    Op de website van klascement vind je de leermiddelen van Jan Uyttendaele.