Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

Dichtertje, De uitvreter, Titaantjes

Nescio
Canon 2025 1918, korte verhalen

De verhalen van Nescio zijn ontroerend en soms tragisch, maar ze worden verteld met een groot relativeringsvermogen. De lichte en nuchtere toon maakt de schrijver ook na meer dan honderd jaar nog een inspirerende gesprekspartner.

Dichtertje ‒ De uitvreter ‒ Titaantjes (1918) was het eerste boek van Nescio. Het bleef ook lange tijd zijn enige. Pas in 1946 bundelde hij opnieuw enkele korte verhalen en schetsen in Mene Tekel, dat later werd toegevoegd aan de herdrukken van zijn debuut. Enkele maanden voor zijn dood verscheen nog Boven het dal en andere verhalen (1961). Meer dan dertig jaar later volgde, als deel van het Verzameld werk, zijn omvangrijke Natuurdagboek. Voor trouwe lezers waren het allemaal belangrijke toegiften. Toch blijft het drieluik waarmee Nescio debuteerde de kern van zijn oeuvre. 

De titels van de drie verhalen nodigen uit om de hoofdpersonages te bekijken als voorbeelden van meer algemene types. Het dichtertje Eduard is de romantisch bevlogen jonge schrijver. Japi, de uitvreter, is het type van de bohemien die op kosten van zijn vrienden leeft. Tot die vrienden behoren de kunstschilders Bavink en Hoyer en de kantoorklerk Koekebakker. Samen met Bekker en Kees Ploeger zijn zij de Titaantjes. Het laatste verhaal krijgt door die benaming zelfs een mythische laag. In de Griekse mythologie zijn de Titanen namelijk reuzen die vergeefs de strijd aanbinden met de goden.

Nescio situeert zijn verhalen duidelijk in het Nederland van de vroege twintigste eeuw. De personages bewegen zich tussen hoge hoeden en mechanische schrijfmachines, tegen een decor van gasverlichting en zeppelins. We kunnen hen vrij nauwkeurig volgen op hun tochten in en om Amsterdam en Nijmegen, of op uitstappen naar Zeeland en Brussel.

Tegelijk willen de verhalen iets algemeens uitdrukken. Bijvoorbeeld waar Koekebakker in Titaantjes terugblikt op de jeugd van zijn vriendengroep: ‘Als ik er even over nadenk, dan moet die tijd nog voortduren, die duurt zoolang er jongens van negentien, twintig jaar rondloopen.’ Of waar hij zegt: ‘Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid.’ En na een witregel: ‘Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen.’ 

Relativerende blik

Hoewel zijn personages algemene waarheden moeten verbeelden, plaatst Nescio hen niet op een voetstuk. Integendeel. Jonge mannen die zich grote dichters of mythische reuzen wanen, herleidt hij met verkleinwoorden tot hun ware proporties. In Dichtertje krijgt zelfs God een vergelijkbare behandeling. Naast ‘den echten God van hemel en aarde’ bestaat in de wereld van Nescio namelijk ‘de God van Nederland’. Die laatste verpersoonlijkt de waarden van de gemiddelde Nederlandse burger. In zijn driedelig pak lijkt hij de wat tobberige manager van een organisatie waarop hij maar weinig greep heeft. De moderne tijd verwart hem en de duivel loopt hem voor de voeten.

Ook zelfspot is Nescio niet vreemd. Hij kiest, in navolging van Multatuli, voor een deftig Latijns pseudoniem, maar de betekenis is veelzeggend: ‘ik weet (het) niet.’ In twee van de drie verhalen portretteert hij zichzelf bovendien als Koekebakker. Die naam verwijst naar een beroep, maar is volgens het woordenboek ook een synoniem voor stumper of knoeier.  

De stijl van Nescio sluit aan bij zijn relativerende blik op het leven en de wereld. Hij kiest voor een schijnbaar nonchalante spreektoon en hanteert soms een eigenzinnige spelling. Over een vriend van het dichtertje staat er bijvoorbeeld: ‘De ziel der dingen schilderde-n-i, maar ’t bracht nix op en toen z’n vader was gestorven hatti heelemaal nix.’  

Lezers en lezeressen

De combinatie van een heldere en geestige stijl, herkenbare thema’s en onvergetelijke figuren maakt Dichtertje ‒ De uitvreter ‒ Titaantjes aantrekkelijk voor steeds nieuwe generaties lezers. De vertrouwelijke verteltoon helpt daarbij. De vertellers – ‘meneer Nescio’ in het eerste verhaal, Koekebakker in de twee andere – smeden een band met de lezers, die ze als het ware opnemen in hun vriendenclub.

Soms vindt de lezer zichzelf letterlijk terug in het boek. Bijvoorbeeld in het ironische commentaar van de verteller op een erotische fantasie van het dichtertje: ‘U en ik lezer denken nooit zoo iets. En mijn lezeressen… heilige onschuld, ik moet er niet aan denken.’ 

De verteller suggereert dat erotiek volgens de gangbare mores geen passend onderwerp is voor vrouwelijke lezers. Ook elders in het verhaal worden vrouwelijke personages gestereotypeerd door mannelijke. Het heeft geleid tot feministische kritiek en tot uiteenlopende interpretaties van Nescio’s houding tegenover de seksuele moraal en de genderbeelden van zijn tijd. Dat Dichtertje ‒ De uitvreter ‒ Titaantjes na meer dan honderd jaar nog steeds zulke gesprekken onder lezers kan uitlokken, is een argument te meer voor de plaats van het boek in de canon.