Bezette Stad
Toen Paul van Ostaijen in 1928 op 32-jarige leeftijd overleed, leek het erg onwaarschijnlijk dat zijn in eigen beheer gepubliceerde bundel Bezette Stad (1921) ooit gecanoniseerd zou worden. Zeven jaar na verschijnen was wellicht nog niet de helft van de in totaal 540 exemplaren verkocht. In de vroege jaren 1940 kon de toen invloedrijke André Demedts zich in zijn overzichtswerk De Vlaamsche poëzie sinds 1918 alleen maar voorstellen dat Van Ostaijen met dit werk ‘wat herrie rond zijn naam’ had willen creëren. Anders gezegd: een ernstige dichter zou zo’n boek nooit maken.
Gelukkig voor Van Ostaijen veranderden na de Tweede Wereldoorlog de opvattingen over ernst en dichterschap. Niet alleen zouden mensen steeds beter gaan begrijpen waarom Bezette Stad er zo buitenissig uitzag, lezers zagen ook in dat het op zijn eigen, aparte manier wel degelijk een serieus boek was.
Toch zou het nog tot deze eeuw duren (en eigenlijk tot nu, want in eerdere lijsten van de KANTL-canon ontbrak dit werk) vooraleer Bezette Stad die centrale plek in ons literaire en culturele geheugen zou innemen. Dat in 2021 onverwacht het door velen verloren gewaande handschrift van de bundel opdook en het als Vlaams Topstuk kon worden aangekocht door de Vlaamse Gemeenschap, heeft daarin allicht een rol gespeeld: niet alleen werd er door filmpjes en een tentoonstelling extra aandacht geschonken aan het werk, iedereen kon nu ook met eigen ogen vaststellen hoe vernieuwend de vormgeving was die Van Ostaijen voor zijn dichtbundel had ontworpen.
Cultuurkritiek en kunstwerk
De huidige waardering voor dit werk hangt ook samen met de verschillende manieren waarop het bekeken en gelezen kan worden. Bezette Stad verhaalt op een bijzondere manier een van de meest ingrijpende gebeurtenissen uit de Belgische geschiedenis: de Duitse inval in augustus 1914 en de bezetting van het grootste deel van het land. Het boek heeft vooral oog voor hoe het dagelijkse leven in de havenstad Antwerpen daardoor werd getransformeerd.
Op een breder vlak is het boek te lezen als een fundamentele cultuurkritiek: wat voor een samenleving was het eigenlijk die zichzelf zo enthousiast de vernieling inschoot tijdens de Eerste Wereldoorlog? Door welke waarden werd ze gestut en hoe houdbaar waren die waarden?
En dan is het boek natuurlijk ook – en voor veel liefhebbers misschien wel vooral – een prachtig kijkboek. Dat danken we aan de door Van Ostaijen bedachte typografie, maar zeker ook aan de cruciale bijdrage van zijn goede vriend, beeldhouwer Oscar Jespers.
Die maakte het omslag en de houtsneden, maar sneed ook zelf een aantal lettertypes die de drukker niet had en die het gedrukte boek beter deden aansluiten bij de intenties van de dichter. Het resultaat maakt Bezette Stad tot het meest gewilde Nederlandstalige artist’s book uit deze tijd: een boek dat tot stand kwam door de samenwerking van modernistische dichters en beeldend kunstenaars.
De reclametekst die Van Ostaijen zelf schreef voor Bezette Stad biedt eigenlijk nog altijd de beste samenvatting van wat de lezer te wachten staat: ‘een boek zonder bijbelse schoonheid / een boek voor royalisten en republikeinen / voor dokters en analfabeten / een boek met een register van al de beroemde liedjes der tien laatste jaren / kortom: onmisbaar gelijk een kookboek / “Wat ieder meisje weten moet”’. Bezette Stad is het inderdaad allemaal: speels en serieus, muzikaal en beeldend, politiek en artistiek, een visueel feest en een eindeloze legpuzzel voor liefhebbers en specialisten.
Omdat vorm en inhoud onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, bestaat er eigenlijk maar één editie van het werk.
Soms wordt het in kleinere formaten afgedrukt, soms enkel in zwart-wit, maar er bestaan ook zogenaamde facsimile’s, uitgaven waarin de (vandaag voor de gewone lezer onbetaalbare) eerste druk zorgvuldig wordt nagebootst. De paar pagina’s waar Van Ostaijen ook rood gebruikt, zijn in de integrale weergave op de DBNL helaas enkel in zwart-wit te zien.