Wanneer hij in 1905, op het moment dat hij al geëvolueerd is naar het socialisme, zijn poëzie tot dan bundelt onder de titel De school der poëzie, schrijft hij over zijn vroegere werk: ‘ik had zelf dat onmiddellijke leven zo lief, ik had zo’n voorgevoel ook dat er in dat leven een nog veel diepere schoonheid lag, dat ik besloot te trachten poëzie te maken van de onmiddellijke realiteit – zonder de traditie van vroegere tijden.’
Dat is precies wat hij doet in de bundel Verzen. Zij zijn de verklanking van Gorters ‘eigen zinnelijk-onmiddellijk gevoel’. Om dat ‘onmiddellijke leven’ dat hij zo liefhad weer te geven, verlegde Gorter de grenzen van wat tot dan toe in poëzie en zelfs in taal mogelijk werd geacht. Versbouw, zinsbouw, woordvorming, hij zette het allemaal naar zijn hand. ‘Sensitieve verzen’ noemde hij het. Dat sensitivisme is nog het best te begrijpen als een verhevigde vorm van impressionisme. Zintuiglijke indrukken worden, samen met de hevige emoties die ze oproepen, zo direct mogelijk in taal omgezet. In sommige gedichten gaat dat tot op de grens van de extase.
In andere overheersen juist helderheid en eenvoud, zoals in het gedicht ‘Zie je ik hou van je’, dat op tal van websites met liefdes- en lievelingspoëzie te vinden is. Het begint met deze strofen:
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Hoe eenvoudig en direct dit gedicht ook klinkt, het eindigt met de verzen ‘Ik wou het helemaal zeggen - / Maar ik kan het toch niet zeggen.’ Dat besef van de onmacht van de taal klinkt dikwijls door in deze bundel. Elders luidt het: ‘maar ik heb woorden alleen, / namen, en dingen geen.’ Taal is nu eenmaal niet geschikt om het unieke van de ervaring weer te geven. De ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, zoals Gorters generatiegenoot Willem Kloos het noemde, is een illusie.
Toch is het juist in dat streven om de grenzen van het zegbare te overschrijden en in de wil om de poëzie radicaal te vernieuwen dat latere generaties in Gorter een voorloper zagen. Wanneer Paul Rodenko in 1954 de nieuwe dichters van de avant-garde – de experimentelen – presenteerde, gaf hij aan zijn bloemlezing Nieuwe griffels schone leien de ondertitel ‘van Gorter tot Lucebert van Gezelle tot Hugo Claus’.
Voor de leraar: