Skip to main content
Waar ben je naar op zoek?

Gruuthuseliedboek

Canon 2025 ± 1400, liedpoëzie

Geen ontroerender gedicht in de Nederlandse poëzie van de middeleeuwen dan het Egidiuslied, waarin de dichter zijn verlangen vertolkt om met zijn gestorven vriend Egidius verenigd te zijn. Het komt voor in het Gruuthuseliedboek, dat zelf deel uitmaakt van een omvangrijk handschrift dat omstreeks 1400 in Brugge ontstond. Deze codex, die ook nog gebeden en gedichten bevat, biedt ons een unieke inkijk in de cultuur van de stedelijke elite in het laatmiddeleeuwse Brugge.

Hoewel lyriek in de middeleeuwen meestal gezongen werd, krijgen we voor het Nederlands pas omstreeks 1400, met het Brugse Gruuthuseliedboek, voor het eerst muziek te zien. Geen noten weliswaar, maar streepjes op een sleutelloze notenbalk los boven de tekst. Musicologen en musici hebben er tot op de dag van vandaag een lastige dobber aan. 

Met zijn 147 liederen beslaat het liedboek slechts een deel van het handschrift, dat ook nog zeven berijmde gebeden en zestien gedichten omvat. Al deze teksten steken zowel wat vorm als inhoud betreft buitengewoon geraffineerd in elkaar en moeten vermoedelijk aan één auteur toegeschreven worden.

Lange tijd werden de liederen als het werk van de rijke Brugse bontwerker Jan Moritoen beschouwd, maar tegenwoordig schrijven meer en meer specialisten de inhoud van het hele handschrift toe aan Jan van Hulst, de stadsambtenaar, boekverluchter, zanger en cultureel ondernemer, die in 1428 vermoedelijk ook een van de stichters was van De Heilige Geest, de oudste Brugse rederijkerskamer. Als dat vermoeden juist is, dan was deze Jan van Hulst een van de meest briljante Nederlandstalige dichters van de middeleeuwen.

Van hoofs tot komisch

Het onderwerp van de meeste liederen is de hoofse liefde. De minnende ik-figuur, bijna altijd een man, is hier niet zozeer de onderdanige dienaar van een wispelturige en onbereikbare dame, zoals dat in de vroegere hoofse minnelyriek gebruikelijk was; hij is veeleer de aanbidder van een engelachtige, volmaakt zuivere vrouw, aan wie hij eeuwige trouw belooft, en van wie hij op zijn beurt verlangt dat ze hem trouw is.

De liederen lenen zich er perfect toe om vrouwen het hof te maken, en het is niet onwaarschijnlijk dat acrostichons als Maria, Margriete, (Ag)niete, (Bea)trice naar huwbare Brugse meisjes verwezen, voor wie deze liederen als liefdesgeschenk of liefdesverklaring waren bedoeld. Ook de nieuwjaars- en meiliederen die in de verzameling voorkomen, kunnen zo’n rol hebben vervuld.

Naast de liederen die een edele, oprechte liefde bezingen, zijn er ook komische liederen met kleurrijke, vaak marginale figuren (rondtrekkende marktkramers, geile pastoors, wulpse pseudovromen, overspelige vrouwen…), waarin liefde doorgaans tot snelle seks wordt herleid: ongetwijfeld zijn ze als komische waarschuwingen bedoeld. 

Ook zijn er liederen waarin een teleurgesteld ‘ik’ door een niet beantwoorde liefde in de greep is van oeverloos getob en ziekmakende melancholie. Dan zoekt hij beter zijn heil bij een vrolijk gezelschap en smoort hij zijn frustratie in de wijn.

Verder bevat de verzameling dans- en dialoogliederen, afscheidsliederen en Marialiederen. Ook een pelgrimslied treffen we aan, en het beroemde Kerelslied, een spotlied waarin afgerekend wordt met opstandige plattelanders. 

Virtuositeit voor de welgestelden

Ongetwijfeld waren de teksten in het Gruuthusehandschrift bedoeld voor rijke Brugse luxeambachtslieden, makelaars, kooplui, stadsbestuurders enzovoort. Wie de Egidius is geweest aan wie twee ontroerende dodenklachten zijn gewijd, is, ondanks enkele boude hypotheses, nog steeds onbekend. We weten alleen dat hij een zanger van polyfone muziek moet zijn geweest. Wat de vorm betreft, is de Gruuthuselyriek duidelijk schatplichtig aan genres als de ballade, het rondeel en het chanson, die in de late middeleeuwen het Franstalige liedrepertoire domineerden.

Naarmate je echter verder in het liedboek komt, merk je dat met deze genres op steeds vindingrijkere wijze wordt geëxperimenteerd, en wel op zo’n overtuigende manier dat dit liedboek met geen enkele andere liedverzameling in West-Europa te vergelijken is. 

De virtuositeit van de inhoud steekt nogal af tegen het wat smoezelige uitzicht dat het handschrift vandaag heeft. In dat opzicht verbleekt het bij de prachtmanuscripten die deel uitmaakten van de omvangrijke, grotendeels Franstalige bibliotheek van de schatrijke Lodewijk van Gruuthuse (1422-1492), naar wie het handschrift is vernoemd. Hoe het precies in zijn bezit is gekomen, is een van de onopgeloste raadsels die het handschrift nog steeds omringen.

  • Meer weten?

    Frank Willaert, Het Nederlandse liefdeslied in de middeleeuwen. Amsterdam: Prometheus, 2021, p. 401-516.